In het vorige artikel hebben we de basis-anatomie van de m. longissimus dorsi besproken. In dit laatste artikel in deze reeks gaan we de spieren bespreken die samenwerken met, of antagonistisch zijn aan, de longissimus dorsi.
Een aantal gesegmenteerde spieren
M. serratus dorsalis
Er zijn een aantal gesegmenteerde spieren die voornamelijk een effect op de ribben hebben, maar die ook de wervelkolom kunnen beïnvloeden. Ze beginnen allemaal op de thoracolumbale fascia, die over de wervels ligt, en soms op de processus transversi of de ribben. De m. serratus dorsalis bestaat uit twee delen. Het craniale deel (naar het hoofd) trekt de ribben 5 (of 6) tot 11 (of 12) naar voren. Het caudale deel (naar de staart) trekt de laatste 7 of 8 ribben naar achteren. Dit helpt bij de inademing (craniaal gedeelte) en uitademing (caudaal gedeelte).
M. Iliocostalis
De segmenten van de iliocostalis lopen allemaal naar voren en naar beneden. Sommige segmenten beginnen zo ver terug als het lendengebied en de segmenten blijven zich vormen tot op de hoogte van de derde rib. Ze hechten aan op de laterale oppervlaktes van de ribben en zelfs op de laatste halswervels. De iliocostalis helpt bij het uitademen, omdat het de ribben naar achteren trekt, maar deze spier heeft meer effect op de wervelkolom. Net als de longissimus dorsi, wanneer alle segmenten tegelijk samentrekken, helpt dit om de wervelkolom hol te maken. Als slechts aan één zijde alle tegelijk samentrekken, helpt het bij laterale buiging. Maar, niet alle segmenten van gesegmenteerde spieren hoeven allemaal op hetzelfde moment actief te zijn. Gewoonlijk trekken verschillende segmenten op verschillende momenten samen.
Je kunt deze spier ook op je paard voelen. Als je naast ja paard staat en je vingers op zijn processsus spinosi legt op het niveau van de laatste paar ribben, trek dan lichtjes je vingers naar beneden. Je vingers glijden dan eerst over de longissimus dorsi. Als je ongeveer 15 tot 20 cm van de ruggengraat bent, “hobbel” je van de rand van de longissimus af, en dan is er nog een kleinere spier voordat je op de ribben zelf landt. Die kleinere hobbel bestaat uit de caudale serratus dorsalis en de iliocostalis. Hoe goed je deze voelt, hangt heel erg af van de hoeveel vet die het paard bedekt. Op dunnere paarden is dit veel gemakkelijker te voelen dan op dikkere paarden.
M. multifidus
De multifidus is een andere gesegmenteerde spier die het diepst van allemaal ligt, liggend onder de longissimus dorsi, direct naast de wervels. Sommige segmenten beginnen zo ver terug als het heiligbeen. Anderen zijn afkomstig van de processus articularis van de lendenwervels en, voor de rest, van de processus transversi van de borstwervels. Ze lopen naar voren en naar boven om zich vast te hechten aan de toppen of de zijkanten van de processus spinosi, een paar wervels naar voren van waar ze begonnen. In zijn geheel zou de multifidus helpen de wervelkolom te strekken, maar als slechts één kant wordt aangespannen, dan helpt het om de wervelkolom lateraal te buigen.
Sublumbale spieren
Er bevinden zich een paar spieren onder de wervels in het lendengebied. Dit zijn de m. psoas major en m. psoas minor, de m. iliacus (de psoas major en iliacus komen samen en regelmatig worden ze de “m. iliopsoas” genoemd), en de zeer kleine m. quadratus lumborum. Dit zijn de “ingrediënten” van de “ossenhaas” wanneer deze spieren voor de humane consumptie worden gebruikt. Ze hebben hun oorsprong aan de onderkant van de lendenwervels en soms ook onder de laatste paar thoracale wervels of ribben. En ze eindigen op het bekken of op het bovenste deel van het dijbeen, afhankelijk van de spier. Ze fungeren in principe om het bekken of de heup te buigen en zo helpen ze bij het creëren van de grote hoeveelheid flexie, die mogelijk is in de lumbosacrale overgang. Door hun locatie in het paard, buigen ze ook de lumbale wervelkolom een klein beetje (al is er niet veel flexie) of helpen ze bij het beetje laterale buiging (van welke beweging nog minder mogelijk is), afhankelijk van of beide zijden of slechts één kant zich samentrekt.
Hoe zit het met de thoracale wervelkolom?
Onder de eerste 16 borstwervels liggen geen spieren, maar het grootste deel van de flexie en extensie in de thoracolumbale wervelkolom gebeurt wel in het thoracale gedeelte. Als de hierboven genoemde longissimus dorsi en de andere gesegmenteerde spieren allemaal de wervelkolom strekken (hol maken) als ze aanspannen, welke spieren werken daar dan om de wervelkolom te buigen (rond maken)? Het antwoord: voornamelijk de buikspieren.
Buikspieren; drie lagen
Er zijn drie lagen buikspieren die beginnen op de ribben, bekken, thoracolumbale fascia en/of processus transversi van de lumbale wervels. Deze wikkelen zich rond de buik en komen samen bij de ventrale middellijn. De buitenste laag (de m. obliquus externus abdominis) loopt naar beneden en naar achteren. De volgende laag (de m. obliquus internus abdominis) loopt naar beneden en naar voren. En de binnenste laag (de m. transversus abdominis), loopt vrijwel recht naar beneden. Ze hechten allemaal op de linea alba die, vertaald, “witte lijn” betekent. Dit is een zeer sterke band van wit vezelig weefsel dat bestaat uit de platte pezen (aponeuroses) van deze buikspieren, die over het midden van de buik lopen vanaf het borstbeen tot aan het bekken (een aantal van deze spieren hechten deels ook aan het bekken of de ribben.)
De buikspieren werken allemaal om de buikinhoud te ondersteunen en ze in de buik te houden (vrij duidelijk …). Als ze samentrekken, comprimeren ze wat zich in de buik bevindt, wat nuttig is voor de uitademing, plassen, mesten en voor merries tijdens het veulenen. Maar “het intrekken van de buik” werkt ook om de wervelkolom te buigen (omhoog), terwijl het samentrekken van slechts één kant helpt bij bij laterale flexie.
M. rectus abdominis
Dit is de buikspier die de “six pack” bij mensen vormt. Hij begint op het borstbeen en op het kraakbeen van de ribben 4 of 5 tot 9 en loopt dan naar achteren naar de voorkant van het schaambeen, het bot aan de voorkant van de onderkant van het bekken. Wanneer mensen hun rectus abdominis aanspannen, stelt dit hen in staat om (het eerste deel van) sit-ups te doen. Wanneer paarden hun “buiklift” doen, doen ze hetzelfde. Het aanspannen van de rectus abdominis heeft tot gevolg dat ze hun bekken naar achteren/boven kantelen en de hele lengte van de wervelkolom, maar met name de lumbosacrale overgang, buigen (afronden). Als je een spier zou moeten kiezen die het meest efficiënt is bij het buigen van de wervelkolom, zou dit de rectus abdominis zijn. En daarmee is het dé tegenhanger (antagonist) van de m. longissimus dorsi.
Tja, en dit is het voor nu! Met dit artikel wordt de reeks van artikelen over botten en spieren afgesloten, die geschreven zijn door Denise Nikkel.
Wil je verder over het lichaam van het paard lezen, en dan met name over spieren en biomechanica? Dan is mijn thesis uit 2018, ter afsluiting van de opleiding Osteopathie, een aanrader: Thesis: ‘Het manegepaard, zijn lichaam, de beginnende ruiter & osteopathie‘
En daarnaast zijn er nog vele andere zeer interessante onderwerpen, zoals bijvoorbeeld fascia (bindweefsel) en het zenuwstelsel. Oftewel, lees lekker verder! En ik blijf schrijven!
Bovenstaande is gebaseerd op een artikel gepubliceerd door Rod & Denise Nikkel, Western Saddle Fit, Canada. Het originele artikel vind je hier. Meer informatie over Rod & Denise lees je hier.